CA-Lezing 2012 – Karin Amatmoekrim

De eerste Clark Accord Lezing werd gehouden door schrijver en neerlandica Karin Amatmoekrim. In haar lezing ‘Gasbommen, lemmetjes en rijst zetten – Nut en noodzaak van taalverbastering in de literatuur’ onderzocht zij de invloed van Accords werk op de postkoloniale literatuur. De lezing werd uitgesproken in de Openbare Bibliotheek Amsterdam op 11 mei 2012, en in verkorte vorm gepubliceerd in NRC/Next.
Meer over Karin Amatmoekrim op haar site.

Hieronder de complete lezing.


‘Gasbommen, lemmetjes en rijst zetten – Nut en noodzaak van taalverbastering in de literatuur’

[Clark Accord als postkoloniaal agitator]

Lezing tbv Memre Clark Accord
Door Karin Amatmoekrim
11 mei 2012 – Openbare Bibliotheek Amsterdam

Surinamers douchen niet.
Surinamers baden namelijk. Ook als er geen sprake is van een bad, maar van een douche.
Het werkwoord dat bij die handeling gebruikt wordt, verschilt ook. Een Nederlander zou zeggen; ‘ik heb gedoucht’. Een Surinamer zegt dan; ‘ik ben gebaad’.
Kleine, schijnbaar onbelangrijke nuanceverschillen in een en dezelfde taal.
Clark Accord kon zich er niet alleen heel druk over maken, als het gebeurde dat dit soort typisch Surinaams-Nederlandse uitdrukkingen in zijn teksten voorkwamen, sprong hij er zonder reserves voor op de bres om zeker te stellen dat ze er ongewijzigd in bleven staan.

In twaalf jaar tijd schreef Clark Accord vier romans, twee toneelstukken, een bundel met columns en talloze korte verhalen en artikelen. En al die tijd bleef hij op zoek naar de ultieme redacteur. Niet dat hij nooit goede redacteuren had – hij zorgde ervoor dat hij met de beste kon werken – maar hij wilde er een die niet alleen goed was in zijn werk, een met wie hij kon sparren over de uitdagingen ervan, maar vooral ook een die hem begreep. Eentje die zijn manuscripten niet verbeterde op opmerkingen die wellicht typisch waren voor Suriname, maar niet helemaal klopten in het Nederlands.
Nu weet iedereen die Clark van dichtbij heeft meegemaakt dat hij niet vies was van een zeker diva-esque gedrag, dus het is eenvoudig om zijn zoektocht naar de perfecte samenwerkingspartner aan zijn eigen wispelturigheid te wijten. Toch zat er meer achter dan dat.
Clark was, meer nog dan andere schrijvers-tussen-twee-culturen, uitermate bewust van het mechaniek achter de wereld van de literatuur. Dat is het mechaniek van leesstijlen, traditie en literatuuropvattingen, aangestuurd door machtsverhoudingen die niet altijd even transparant zijn. Wie bepaalt immers wanneer iets juist is, en wanneer niet. En waarom ligt de macht van die bepaling eigenlijk specifiek bij die persoon? Hoe komt het dat de ene lezer het een vindt, en de ander denkt daar precies het tegenovergestelde van? Als er, om nog maar een voorbeeld te geven, in een boek iets gegeten wordt; wie bepaalt dan wat correct Nederlands, of – beter nog – wie bepaalt wat gewenst Nederlands is: ‘hij schept de rijst op’ of; ‘hij zet rijst’?
Clark besefte ten volste dat de keuze van de auteur in dit geval minstens even veel zei over de machtsverhoudingen als over zijn stijl van schrijven.

Tijdens een van onze gesprekken over het schrijverschap en alle ellende die daarmee gemoeid is, beklaagde Clark zich erover dat de uitgeverij had geopperd om Surinaamse uitdrukkingen in zijn boek cursief af te drukken, zoals men dat ook gewoon is te doen met bijvoorbeeld Engelse uitdrukkingen. Een toelichting op de uitdrukking zou onderaan de pagina afgedrukt kunnen worden. Een zinsnede zoals ik zojuist aanhaalde, bijvoorbeeld; ‘ik ga baden,’ zou onderaan de pagina een vertaling kunnen krijgen; ‘ik ga douchen.’
De suggestie kwam de uitgever op een woedende Accord te staan. Zijn tekst moest intact blijven, elk woord stond daarin op de juiste plek. Uitdrukkingen die men niet begreep, kon men plaatsen aan de hand van de geschetste context, brieste hij.

Clark begreep precies waar het wrong.
Kleine ingrepen, zoals het vervangen van Surinaamse uitdrukkingen voor de Nederlandse variant, zoals gasbom (voor gasfles), lemmetje (voor limoen) en het veelvuldig gebruikte zetten (voor plaatsen, neerleggen, opscheppen – ‘zet een beetje rijst voor me’), waren in essentie niet klein. Het was een statement; met het vervangen van Surinaams-Nederlandse taalelementen wordt gesuggereerd dat het een minderwaardige want afwijkende versie van onze taal is. Het Algemeen Beschaafd Nederlands geldt daarbij als ijkpunt, en dat wat ervan afwijkt behoeft correctie.
Dat Clark in deze discussie weinig wederhoor vond, ook niet altijd van mij, heeft te maken met de staat van de postkoloniale literatuur in Nederland, of je kan ook zeggen; het ontbreken van een doorontwikkelde postkoloniale literatuur in Nederland.
Vanavond zal ik uitleggen waarom het belangrijk is dat er een discours plaats vindt over deze bijzondere situatie in het Nederlandstalige gebied, en wat de bijdrage van Clark Accords oeuvre daaraan is.

Laat me eerst helder krijgen wat ik bedoel met een postkoloniale literatuur.
Het postkolonialisme is een stroming in de literatuur die zich verzet tegen het westerse kolonialisme en de overblijfselen daarvan. Daartoe breekt het de oude discussies af en vervangt deze door een meer pluriform systeem, waarbij er gezocht wordt naar alternatieve benaderingen. Een postkoloniale literatuurbenadering maakt zichtbaar hoe eurocentrisch de gangbare literaire opvattingen zijn, en dat er ongelijke krachten van culturele representatie werkzaam zijn. Het dwingt herkenning af van de meer complexe culturele en politieke grenzen waarbinnen de literatuur gevangen zit.
Anders gezegd; de postkoloniale literatuur biedt een ander beeld van de wereld die we kennen, of denken te kennen. Het is hetzelfde verhaal, verteld vanuit een ander perspectief. Bijvoorbeeld de geschiedenis van de kolonie, verteld vanuit het gezichtspunt van de gekoloniseerde.
De postkoloniale kritiek beslaat verschillende disciplines zoals de filosofie, economie, antropologie, sociologie, en dus ook de literatuurwetenschap. Het verbindende postkoloniale element zijn de thema’s en de onderwerpen. In de postkoloniale kritiek wordt allereerst de dominante, westerse benadering afgewezen. De machtsverhoudingen die hieruit voort zijn gekomen zorgen ervoor dat de zienswijze van de gekoloniseerde gemarginaliseerd wordt, en dat de eigen cultuur en identiteit als inferieur wordt gezien. Een postkoloniale kritiek heeft deels ten doel om dit in die mate te veranderen dat de eigen identiteit, de eigen culturele uitingen en kunstvormen niet langer als minderwaardig maar juist als verrijkend gezien worden.

Nederland is uiteraard niet het enige westerse land met een koloniaal verleden. Maar terwijl de postkoloniale literatuur in bijvoorbeeld de Engelse en Franse taalgebieden al jarenlang onderwerp van discussie is, kraait er in Nederland zelden een haan naar. De Nigeriaanse schrijver Chinua Achebe, bijvoorbeeld, verkocht van zijn debuut Things Fall Apart meer dan tien miljoen exemplaren en wordt gezien als een van de belangrijkste schrijvers ter wereld. In 1975 gooide hij hardhandig een knuppel in het hoenderhok toen hij Joseph Conrad, die geldt als een instituut in de Engelse literatuur, “a bloody racist” noemde. Achebe’s essay over Conrad is daarmee een van de beslissende momenten in de postkoloniale literatuurkritiek.
Een paar jaar later publiceerde de Palestijnse literatuurwetenschapper Edward Saïd zijn beroemde boek over het Orientalisme, waarmee hij de westerse benadering van het Midden Oosten veroordeelde. Dat boek werd een van de meest invloedrijke werken in het postkolonialisme. Kritiek op Saïd kwam er in de vorm van de Indiase literatuurwetenschapper Homi Bhaba, die stelde dat er geen sprake is van vaststaande stereotiepen, zoals Saïd beschreef, maar juist van een constant spanningsveld tussen kolonisator en voormalig gekoloniseerde.

Ik noem nu een summier aantal beroemde wetenschappelijke werken, om in elk geval een idee te geven van hoe levend het debat in de postkoloniale literatuurbenadering wereldwijd is; van de Nigeriaanse Achebe naar het Midden Oosten van Saïd naar het Engelse India van Bhaba.

Maar niet alleen in de wetenschap is dit debat levendig; ook de bestudeerde literatuur is ongekend rijk in de voormalige koloniën over de hele wereld. In die literatuur staan bepaalde thema’s regelmatig centraal; de eigen identiteit, de eigen geschiedenis, geschreven vanuit het eigen standpunt, een algemene emancipatie van de eigen stem, het eigen zijn van de voormalig gekoloniseerde. Bij die eigen stem hoort de eigen taal. Niet alleen de taal die men van nature sprak (het Afrikaans, het Sarnami, het Javaans, om maar iets te noemen), maar vooral ook de taal die van boven opgelegd is en die in de loop der eeuwen eigen is geraakt. Taal is immers een levend iets; het is alles behalve statisch. Zoals een taal zich op de ene plek ontwikkelt, ontwikkelt hij zich op een andere plek, onder andere invloeden, geheel anders. Op Jamaica heeft zich bijvoorbeeld een rijke literatuur gevormd in het Jamaicaanse Patois. Iets verderop ligt het kleine west-indische eiland St. Lucia, dat de schrijver Derek Walcott voortbracht. Walcott combineert westerse invloeden met de eigen taal en tongval, en in zijn werk is zijn geboorte-eiland nooit ver weg. Walcott won in 1977 de Nobelprijs voor de Literatuur ‘voor zijn poëtische en intelligente oeuvre dat gedragen wordt door een historische visie, als gevolg van een multiculturele betrokkenheid.’
Een ander voorbeeld van de ontwikkeling van de Engelse taal in de literatuur is natuurlijk het werk van Salman Rushdie. Rushdie schreef al in 1983 in zijn essay ‘Commonwealth Literature Doesn’t Exist’;

‘de mensen die ooit werden gekoloniseerd door een andere taal, zijn nu in hoog tempo bezig die taal opnieuw op te bouwen, temmen hem en gaan er steeds ontspannener mee om. Geholpen door de enorme flexibiliteit en omvang van de taal, bakenen ze binnen de uiterste grenzen ruime gebieden voor zichzelf af.’

Vergeleken met de mate waarop en het succes waarmee het Engels zich buiten Engeland en Amerika ontwikkelt, is het met het Surinaams-Nederlands slecht gesteld. Als we daarbij taal zien als een uiting van emancipatie, of als een tool waarmee uitdrukking aan de eigen identiteit gegeven wordt, dan is het betreurenswaardig te noemen dat de ontwikkeling van het Surinaams-Nederlands in de literatuur nauwelijks een plek heeft weten te veroveren.

De reden dat Clark Accord zo nauwkeurig omging met de Surinaams-Nederlandse uitdrukkingen in zijn boeken, lag precies in het verlengde hiervan.
De reden om de typisch Surinaamse uitdrukkingen aan te passen, gaf evenveel aanleiding om er juist aan vast te houden. Creatief gebruik van de Nederlandse taal wordt doorgaans namelijk niet erg op prijs gesteld. Worden schrijvers als Walcott en Rushdie geroemd vanwege de authenticiteit die het Engelse Patois of Hindu-Engels aan hun boeken verleent, in Nederland werkt dat niet zo. Hier deelt de literaire kritiek geen extra punten uit voor boeken waarin de Nederlandse taal verhaspeld wordt, en waarin romanpersonages uitdrukkingen gebruiken die de autochtone Nederlander verkeerd kan interpreteren. Wanneer er in een boek gesproken wordt over een gasbom, doet dat de Nederlandse lezer teveel denken aan de Tweede Wereldoorlog, en dus moet dat typisch Surinaamse woord vervangen worden door ‘gasfles’, ondanks het feit dat er niemand in Suriname is die dat woord gebruikt. Een postkoloniale benadering van deze keuze laat zien hoe groot de machtsverschillen nog altijd zijn.

Het is dan extra jammer dat er in Nederland nauwelijks sprake is van een postkoloniale literatuurkritiek. Bovendien lijkt men hier niet bijster geïnteresseerd in de pluriformiteit binnen de Nederlandse literatuur; migrantenauteurs krijgen een eigen hoekje, maar er wordt niet of nauwelijks bekeken hoe en of ze bijdragen aan het karakter van ‘de’ Nederlandse literatuur. Remco Raben schreef hierover in het Historisch Nieuwsblad:

‘Het is slecht gesteld met het postkolonialisme in Nederland. Waar in Engels- en Franstalige gebieden stevig wordt gedebatteerd over de zin en onzin van dit begrip en de daarbij horende ideeën, zijn dergelijke discussies in Nederland zo goed als afwezig. Dat is vreemd, omdat Nederland verhoudingsgewijs meer (post)koloniale immigranten herbergt dan welk ander Europees land ook.’

De lancune in de ontvangst van de literatuur kan een schrijver slechts beperkt helpen dichten. Clark Accord was het soort geëngageerd auteur dat er zijn uiterste best voor deed. Belangrijker nog was dat hij aan de andere kant van het veld maximaal bijdroeg; binnen de Surinaams-Nederlandse literatuur werd dankzij zijn oeuvre een stevige slag gemaakt. Het succes van zijn debuut zorgde er bovendien voor dat er iets veranderde in de perceptie van de Surinaamse literatuur. Immers, bij een verkoop van 120.000 exemplaren, een succes dat zich vertaalde naar de verkoop in landen over de hele wereld, kan men niet spreken van een boek dat zich in de periferie afspeelt. Het is niet langer een obscuur onderwerp dat slechts een handvol mensen in west-Indië aan zou spreken, hier was een Surinaams boek, geschreven in Surinaams-Nederlands, door een Surinaamse auteur, dat duizenden mensen wereldwijd wist te boeien.

Natuurlijk was Accord niet de eerste die bijdroeg aan de Surinaams-Nederlandse literatuur. Wij slaven van Suriname van Anton de Kom kan gezien worden als een uitgesproken anti-koloniale roman, waarin de schrijver de geschiedenis van zijn volk uit handen van de kolonisator nam en het zich voor het eerst eigen maakte. Een andere herschrijving van de geschiedenis kwam in de vorm van de postkoloniale succesroman van Cynthia McLeod, Hoe duur was de suiker. Emancipatie op taalgebied nam onder meer vorm in het werk van Edgar Cairo, die met zijn taalexperimenten een lans of drie heeft gebroken. Schrijvers als Astrid Roemer, Thea Doelwijt en Ellen Ombre brachten complexiteit aan in wat te gemakkelijk als een tweedimensionale literatuur gezien kon worden; zij sneden thema’s als homoseksualiteit en gekte aan binnen de eigen Surinaamse literatuur.
Meer nog dan zijn collega-auteurs, maakte Clark de Surinamer bewust van het eigene. Anders gezegd; hij gaf als schrijver van het volk, als geen ander ook een stem aan het volk. Dat deed hij, zoals gezegd, door ook te schrijven in het verbasterde Nederlands van het volk. Hij gaf in feite weer wat hij in het leven zag en hoorde. Salman Rushdie noemde de postkoloniale literatuur een vorm van ‘terugschrijven’ aan de oude overheersers, namelijk; het schrijven van een eigen literatuur en geschiedenis, vaak in de taal van de oud kolonisator.
Dit raakt direct aan Clarks strijd om elke uitdrukking, elk woord, ele schijnbaar verkeerd gebruikte werkwoord precies op de plaats te laten staan waar hij hem bedacht had. Het is een vorm van literaire emancipatie met Clark als fakkeldrager van de postkoloniale literatuur in Nederland.
Maar ook op andere manieren is zijn oeuvre doordrenkt van wat het volk aan verhalen had:
Met De koningin van Paramaribo zette hij een personage neer dat ondanks haar exotische leven – een prostituee in het verre Paramaribo – de universele waarden van een mensenleven vorm gaf. In Tussen apoera en orelia maakte hij de gewaagde keuze om te schrijven over een Indiaanse liefdesgeschiedenis in het regenwoud – verder van het bed bestaat voor de Westerse lezer bijna niet. Het is een van de weinige romans die zo uitgebreid ingaat op leven en cultuur van de oorspronkelijke bewoners van Suriname, de indianen, die net als de andere bevolkingsgroepen in dat land voor altijd de gevolgen van de kolonisatie zullen voelen.
Op Tussen apoera en orelia volgde Bingo!, over een wijdverspreide verslaving onder de Surinaamse gemeenschap in Nederland. Het is de eerste en enige roman van Clark Accord die zich niet in het land van herkomst afspeelt. De migrant als uitgangspunt is, naast het ‘eigen’ taalgebruik en het vertellen van de eigen geschiedenis, een van de belangrijkste eigenschappen van de postkoloniale literatuur.

Toch schuilt Clarks waarde voor de postkoloniale literatuur er niet alleen in dat hij de geschiedenis herschreef vanuit het eigen perspectief, want dat deden er meer vóór hem. Zijn waarde ligt er ook niet alleen in dat hij universeel maakte wat te vaak als exotisch wordt gezien; de gekoloniseerde mens, die ook de westerling aansprak, personages die de ruimte kregen om voorbij stereotypes te bestaan. Nee, volgens mij bestaat het gewicht van zijn werk vooral uit het bereik ervan.

Kort na zijn overlijden vond een criticus het nodig om een essay te schrijven waarin de kwaliteit van Clarks werk ondergeschikt werd genoemd aan zijn rol als jongen van het volk, zijn rol als mediageniek personage waarmee de Surinaamse gemeenschap kan pronken. Een nogal vilein stuk, gezien de timing ervan, maar ook een observatie die niet verder dan de oppervlakte reikt. Accord mocht dan een geliefd persoon zijn, die zich sterk verbonden voelde met ‘zijn mensen’, maar er was duidelijk meer aan de hand dan dat hij enkel een mediageniek persoon was, en een slechts matig getalenteerd schrijver.
De discussie over kwaliteit versus populariteit is hier namelijk volkomen irrelevant. Als we kijken naar wat ik voor het gemak even de autochtone Nederlandse literatuur noem, dan is al jaren duidelijk dat deze opgebouwd is uit een klein plukje literatuur, en een overgrote meerderheid van boeken van discutabele kwaliteit, ik noem ter illustratie, neem het me alstublieft niet kwalijk, KLUUN, Saskia Noort, Esther Verhoef – schrijvers wier boeken keer op keer door de mangel gehaald worden en die er desondanks geen exemplaar minder door verkopen. Hoe relevant is de discussie over kwaliteit versus merknaam dan nog, kan je je afvragen. In de postkoloniale literatuur speelt bovendien een extra kernwaarde, eentje waaraan de westerse literatuur geen boodschap meer heeft. Het gaat dan om het verspreiden van een mens- en wereldbeeld dat tegen de gangbare opvattingen ingaat. En om dat beeld te helpen verspreiden is een zekere mate van geliefdheid bij het publiek noodzakelijk.

Terwijl de receptieve kant van het literaire veld zich bezig houdt met de kwaliteit van Clarks werk, gemeten naar wat eurocentrische waarden genoemd kunnen worden, strekt zijn betekenis zich veel verder uit. Zijn boeken hebben nagenoeg elke Surinamer, en een fiks aantal Nederlanders daarbij, bereikt. Daardoor is het beeld van de Surinamer, van binnenuit verteld, in alle glorie en al het verdriet, in al zijn menselijkheid en in al zijn authenticiteit, in de eigen taal, inclusief de uitdrukkingen die bij een ander gewijzigd zouden worden, dat hele eigen beeld van de echte Surinamer, verspreid geraakt onder een ongekend aantal mensen. In het ondergraven van wat men doorgaans leest, daar ligt de waarde van Clarks werk.
Hij bood niet alleen een alternatief verhaal, zoals ook de andere schrijvers die ik eerder noemde, deden. Wat vooral ook van belang is, is dat de verhalen die hij vertelde door het succes ervan een vanzelfsprekendheid kregen die de meeste andere postkoloniale boeken helaas moeten ontberen. Een roman met minder succes heeft immers slechts marginaal invloed op het debat. Clark werd al met zijn debuut het literaire veld in getorpedeerd. Door zijn succes kon niemand meer om hem heen. Door zijn succes kon ook niemand meer om zijn personages en om zijn verhalen heen – hoe exotisch of anders ze ook schenen te zijn. Hij eiste luidruchtig een plek op voor de Surinaams-Nederlandse literatuur. Zijn succes was van een omvang die vooralsnog ongekend was voor een Surinaamse auteur. Het was een succes waarvan de gemiddelde Surinamer niet durft te dromen, misschien vanwege dat idee van inferioriteit waarin hij is geboren, en waaraan Anton de Kom ooit treffend refereerde;
‘Geen volk kan tot volle wasdom komen, dat erfelijk met een minderwaardigheidsgevoel belast blijft.’
Clarks succes zaagde aan de poten van dat complex. Boek na boek, na boek, beschreef hij dat de Surinamer het recht had om er te zijn. Dat zijn verhalen de moeite van het vertellen waard waren. Dankzij zijn grote publiek, dat inderdaad misschien nog meer van hém hield dan van zijn boeken, wist hij beweging te krijgen in het vastgeroeste beeld van de Surinamer als buitenstaander in de Nederlandse literatuur.
Het is misschien nog te vroeg om te zeggen wat zijn plek in de postkoloniale literatuur precies is. Duidelijk is wel al dat hij de weg vrij maakte middels zijn boeken, maar daarnaast ook met zijn eigen publieke verschijning. Hij liet geen kans onbenut om luidruchtig duidelijk te maken, met veel bombarie, met veel djoegoe djoegoe, met bombels en barbari; hier is de Surinaams-Nederlandse literatuur – in alle kleuren en klanken van dien.